Programmeren in de klas, drie docenten delen hun ervaring

Bij vernieuwend onderwijs hoort programmeren. Hoe begin je daarmee als je nog geen ervaring hebt? En hoe maak je de overstap van Scratch naar complexe programmeertalen als Python? Drie docenten delen hun ervaringen. Tekst: Malini Witlox

Pauline Maas, directeur van Stichting CodeKlas en gastdocent ‘Bij kleuters kun je al beginnen met programmeren. Nog niet met echte computers, maar wel met potlood en papier. Programmeren is met name in stapjes denken. Laat de leerlingen bijvoorbeeld vertellen hoe je een boterham met hagelslag besmeert. Eerst globaal en dan heel gedetailleerd. Dat is nog best lastig.’ Ook noemt Pauline Roll a Robot. Leerlingen leren wat een variabele is door met een dobbelsteen te gooien en zo een robot te tekenen met steeds verschillende hoofden, benen en armen. ‘Spelenderwijs leren ze zo over variabelen.’

In groep 6 begint ze met Scratch junior, in groep 7/8 met Scratch. Haar tip voor docenten en scholen: ‘Steek niet teveel geld in allerlei hardware, zoals de Arduino of Lego Mindstorms. Ik kom op scholen waar die dingen op zolder liggen. Zonde. Je hebt helemaal geen geld nodig om te starten met programmeren. Ik heb een voorkeur voor de micro:bit en die kun je ook virtueel programmeren via de site.’

Ellis van Kemenade, docent op het Huygens Lyceum in Eindhoven Als het aan Ellis ligt, leren alle leerlingen al op jonge leeftijd programmeren. ‘In het buitenland starten ze daar vaak al op 7-jarige leeftijd mee.’ Ook zij werkt vaak met de micro:bit, een kleine programmeerbare computer die eenvoudig gebruikt kan worden om hardware aan te sturen. ‘Ik heb getwijfeld over de keuze voor een computer (onder meer Arduino, Raspberry). Uiteindelijk is het om verschillende redenen de micro:bit geworden. Je kunt met blokken programmeren en met één knop overgaan naar javascript. Je krijgt dus direct de vertaling.’

Ze ontwikkelde samen met haar collega's een leerlijn voor de eerste en tweede klas van havo en vwo. ‘Er is zoveel lesmateriaal voor jonge kinderen beschikbaar, veel meer dan bijvoorbeeld bij de Arduino en veel wordt in Jip – en Janneketaal uitgelegd. Verder laat ik me door mijn eigen creativiteit leiden.’ Leerlingen gaan het liefst zo snel mogelijk aan de slag, dus geeft ze in een uurtje tijd een korte uitleg over enkele basisbegrippen en het systeem en laat ze de leerlingen dan al snel inloggen op de website van de micro:bit. ‘Ze beginnen simpel. Bij knop A komt bijvoorbeeld met ledjes de naam van de leerling in beeld en bij knop B horen ze een geluidje. Maar al snel wordt het lastiger.’ De leerlingen uit de eerste klas werken onder meer met een stappenservomotor en een LED. Zo kunnen ze bijvoorbeeld de arm van een robot aansturen. ‘Het robotje maken ze zelf met materialen als karton of papier-maché. De een houdt van voetbal en wil bij een poppetje een been laten bewegen en de ander geeft een hond een kwispelend staartje.’ Het is trial and error, zowel voor de leerlingen als voor de docent. ‘Ik heb in het begin ook regelmatig iets aan de leerlijn aangepast. Bijvoorbeeld de uitleg iets uitgebreider gemaakt. Er zijn nu ook lijstjes die de leerlingen kunnen nalopen als hun robot niet werkt. Zit de kabel van de servo wel in het stopcontact, zijn de draadjes goed gesoldeerd, is het programma geladen in de micro:bit?’ Ook de niet technische leerlingen, kunnen een werkende robot maken. ‘Het lukt iedereen, al zijn er zeker in het begin behoorlijke niveauverschillen. In het begin zie ik ze schrikken. Leerlingen denken dat ze het niet kunnen, omdat ze geen ervaring hebben met programmeren. Maar na een korte uitleg kunnen ze al iets simpels, zoals hun naam met led-lichtjes schrijven. Leerlingen vinden het ook altijd leuk. Je ziet meteen resultaat. Een arm beweegt of niet en als je dan nog iets verandert, beweegt ‘ie wel.’

Ramon Moorlag, docent informatica op het ds. Pierson College in Den Bosch en voorzitter van i&i, de vakvereniging voor docenten Informatica & digitale geletterdheid.

‘Leren programmeren wordt eenvoudiger met Hedy.’ In de tweede klas ging Ramon met Hedy aan de slag. ‘Dat is een graduele programmeertaal die ontworpen is door Felienne Hermans van de Universiteit Leiden en die nu op verschillende scholen in de EU wordt gebruikt. Het zit tussen blokken programmeren, zoals Scratch, en een complexe programmeertaal, als Python, in. Je hoeft niet alle regels van het programmeren meteen te leren, bij ieder level worden regels toegevoegd.’

'Heel praktisch', aldus Ramon. Hij vergelijkt het met het leren van een taal. ‘Als je Duits leert ga je ook niet meteen met Goethe aan de slag , maar begin je met letterklanken, daarna krijg je hoofdletters en dan zinnen. Die stap-voor-stapaanpak in Hedy waardeer ik enorm. Felienne heeft veel vooronderzoek gedaan, ze leert alle vaardigheden los aan.’

Het niveau van de leerlingen die Moorlag in zijn klas krijgt wisselt. De een heeft nog nooit geprogrammeerd, de ander heeft zichzelf al Python aangeleerd. ‘Afhankelijk van het niveau doen we nog iets met Scratch of Snap. Daarna maken we de overstap naar Hedy. Dat kun je klassikaal aanbieden, maar je kunt ook heel goed differentiëren. Je geeft de leerlingen in kleine groepjes opdrachten. Wat ze moeten doen, past dus goed bij hun niveau.’